Een pandrecht is een zekerheidsrecht: een juridisch middel voor een schuldeiser om zekerheid te krijgen dat een schuld (gedeeltelijk) wordt terugbetaald. Door een goed in pand te geven, geeft de schuldenaar zekerheid dat hij aan zijn verplichtingen (in ieder geval voor de waarde van het onderpand) zal voldoen. Blijft betaling uit, dan mag de schuldeiser zich verhalen op het onderpand. Denk aan een ondernemer die zijn voorraad verpandt aan een bank in ruil voor een krediet. De schuldenaar is degene die het goed in onderpand geeft – dit is de pandgever. De schuldeiser, die zekerheid krijgt voor terugbetaling van zijn vordering, is de pandhouder.
Een pandrecht geeft de pandhouder een sterke juridische positie, met onder meer de volgende voordelen:
Pandrechten kunnen worden gevestigd op vrijwel alle verhandelbare (roerende) goederen, zoals:
Voor de vestiging van een pandrecht dienen drie voorwaarden te worden vervuld:
Voor roerende zaken geldt in principe dat huidige en toekomstige roerende zaken direct in een akte kunnen worden verpand. Ongeacht of dat een vuistpand of vuistloos pandrecht is. Verkrijgt de pandgever een toekomstige roerende zaak, dan valt deze automatisch onder het pandrecht. Dit geldt ook voor openbare pandrechten op vorderingen. Maar voor een stil pandrecht op een toekomstige vordering heeft de wetgever een beperking aangebracht. Daarvoor is het noodzakelijk dat de desbetreffende en te verpanden vordering ontstaat uit een afspraak of samenwerking die op het moment van de verpanding al bestaat.
Let op: het vereiste van bepaaldheid betekent niet dat de vorderingen stuk voor stuk in de akte moeten worden opgenomen. Het is voldoende dat de akte zodanige gegevens bevat dat achteraf kan worden vastgesteld op welke vordering het pandrecht is gevestigd.
Binnen het huidig wettelijk stelsel is het mogelijk dat partijen bij een overeenkomst er contractueel voor kiezen om de verpanding van hun vorderingen uit die overeenkomst uit te sluiten. Reden daarvoor is veelal dat een schuldenaar niet geconfronteerd wil worden met een andere partij dan zijn schuldeiser, als het gaat om de betaling van de vordering. De Wet opheffing verpandingsverboden, die op 1 juli 2025 in werking treedt, zal hier verandering in gaan brengen. Contractuele bedingen die de overdracht of verpanding van – kort gezegd – handelsvorderingen van ondernemingen[3] uitsluiten of beperken zijn vanaf de inwerkingtreding van deze wet, nietig. Dat betekent dat deze afspraak van meet af aan niet geldig is.
Met deze wetswijziging zal voor veel ondernemers hun toegang tot financiering worden vergroot. Aangezien zij niet meer contractueel kunnen worden belemmerd om deze handelsvorderingen als onderpand te gebruiken.
Het verbod op het uitsluiten en beperken van overdracht en verpanding van handelsvorderingen zal ook gaan gelden voor afspraken die zijn gemaakt vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Er geldt hierbij een overgangsperiode van drie maanden. Daarna – dus vanaf 1 oktober 2025 – worden bepalingen die de overdacht of verpanding van handelsvorderingen uitsluiten of beperken en in bestaande contracten niet zijn aangepast, automatisch als niet geldig (nietig) beschouwd.
Een pandrecht is een krachtig juridisch instrument voor iedereen die geld uitleent of financiële risico’s wil beperken. Maar de juridische vormgeving is cruciaal: een fout in de akte, registratie of omschrijving kan ertoe leiden dat je je rechten verliest of dat een pandrecht helemaal niet is gevestigd. In dat geval heb je als pandhouder geen voorrang bij een faillissement en sluit je achteraan in de rangorde van schuldeisers. Dit kan grote financiële gevolgen hebben. Laat je daarom goed adviseren bij het vestigen van een pandrecht.
Houd daarnaast ook rekening met de Wet opheffing verpandingsverboden. Deze wetswijziging zal een einde maken aan contractuele bepalingen die de overdracht of verpanding van handelsvorderingen beperken.
Meer weten of juridisch advies nodig? Neem contact op met één van onze specialisten.
[1] Let op: bedrijfsinventaris en machines kunnen worden aangemerkt als bodemzaken. De fiscus kan een zogenaamd bodemvoorrecht hebben op deze goederen van de belastingschuldige. Dit betekent dat de ficus in dat geval voorrang heeft boven de pandhouder.
[2] Wees hierbij alert op de speciale bepalingen binnen het IE-recht. Zo dient een pandrecht op een Nederlands octrooirecht te worden ingeschreven in het octrooiregister en dient een verpand merkenrecht te worden ingeschreven in het BVIE- of Uniemerkenregister.
[3] Het gaat dan om geldvordering op naam die voortvloeit uit de uitoefening van een beroep of bedrijf.